Bestemming Calcutta , of –zoals het tegenwoordig heet, Kolkatta.
Gisteren vlogen Alex (een half Zwitserse, half Amerikaanse jongen die de afgelopen drie jaar geschiedenis in Cambridge studeerde), Anna (een half Braziliaanse, half Boliviaanse geboren Britse die net haar tweede jaar economie heeft afgerond aan de London School of Economics) en ik vanuit Mumbai naar het oosten. Dinsdag was een lange dag op het hoofdkantoor van Tata, waar we de hele dag naar allerlei medewerkers hadden geluisterd. Heel even zag ik meneer Ratan Tata himself door de gang lopen – dat was bijna celebrity-like. Het was dus een erg boeiende dag, maar wel vermoeiend. ’s Avonds zijn we met (bijna) alle interns ook nog wat gaan drinken in The Taj Palace – het eerste Tata hotel, en ook het hotel dat twee jaar geleden de locatie van de terreuraanslagen was. Nu is de security er redelijk streng, en de drankjes zijn er (voor Indiase begrippen) erg duur. Hoedanook, ik was nog behoorlijk moe toen we om half acht ’s ochtends naar het vliegveld werden gereden, en de Indiase rijstijl zorgde er ook voor dat ik enigszins misselijk op het vliegveld aankwam. Links rijden is maar een suggestie hier, net als dat een rood stoplicht meer een indicatie is dat je misschien iets langer moet toeteren. Rijden in India is als rijden in een computerspel; zigzaggend over de weg en alleen remmen als je écht niet anders kan.
De vlucht was prima, en ook in Kolkata stond er een chauffeur voor ons klaar. In een speciale Tata Medical Center auto (“on hospital duty”) werden we naar ons appartement gereden. Omdat ik de blog van de twee Berkeley interns al uitgebreid gelezen en bekeken had (de jongens maken graag filmpjes), was ik niet zo verbaasd als Alex en Anna. Naast de weg duiken er opeens hoge flats op, afgeschermd door hekken en een poort. In deze compound “Uniworld” (een ietwat ironische naam als je het mij vraagt) staan misschien een stuk of 25 appartementengebouwen (ieder zo’n 20 verdiepingen hoog) en worden er nog tientallen gebouwd. Wij wonen in flat 1, op de tweede verdieping. De manager vertelde ons gisteren dat er slechts 30 van de 800 appartementen bewoond zijn op dit moment, hoewel ze allemaal zijn verkocht. Wij wonen samen met de twee Berkely jongens (Michael en David) in één appartement, en tegenover ons woont Stephanie – een Britse vrouw van ongeveer 50 die bij het Medical Center werkt. Iedere slaapkamer (die ik deel met Anna) heeft een eigen badkamer. Waar ik nog niet aan gewend ben geraakt, is de bediening. Met z’n zessen hebben we op ieder moment 3 servants tot onze dienst. Zij wonen in het servants-quarter, waar ook de keuken is. De jongens koken ontbijt en diner voor ons, maar zijn er ook om thee te maken en het appartement schoon te houden. Ik vind het allemaal nogal bizar en koloniaal. Als ik een kopje thee wil, ben ik prima in staat het zelf te maken – behalve dat de keuken dus in hun deel is. Het is natuurlijk werkverschaffing, en die jongens (ze werden door de manager ook “my boys” genoemd) hebben het helemaal niet slecht.. En toch, toch voelt dit hele compound vrij surreëel. Het is allemaal niet overdreven luxe (ik voel me nog geen Qatari), maar het is wel ‘dat andere India’. Ik ben nog niet in ‘oud’ Calcutta geweest, maar ik kan wel raden dat het er daar niet zo uit ziet.
Vandaag was de eerste dag in het Medical Center. De chauffeur haalt ons iedere werkdag (5 dagen in de week en niet de zes die Tata eerst had aangekondigd) om half 9 ’s morgens op. David en Michael gaven ons vanmorgen een rondleiding door het ziekenhuis – een spikspliternieuw gebouw dat pas 6 weken geleden geopend is. Op dit moment is alleen de outpatient care in gebruik (poliklinische behandelingen, inclusief chemo en bestraling). De inpatient care zou op 1 juli openen, maar het bleek te lekken in de operatiekamers (enigszins onpraktisch tijdens de monsoon). Alles is dus helemaal nieuw en ziet er mooi uit, maar toch kon ik al meteen onpraktische en onhygienische dingen zien. De deuren zijn niet automatisch, de slaapzalen zijn open (zonder deuren), en om bij de afdelingen te komen vanuit de lift moet je via buiten (wel overdekt, maar mijns inziens nog steeds onhandig en gevaarlijk). Er zijn dus lekkages op verschillende plekken en de afvoer is sowieso slecht. Ik begrijp niet waarom er over dat soort dingen niet is nagedacht bij het ontwerp of de uitvoer van deze plannen – het lijkt voor mijn westerse ogen zo logisch (en er is bij de bouw volgens mij koste noch moeite gespaard). De faciliteiten zijn wel uitstekend; het ziekenhuis heeft alle benodigdheden, van twee grote laboratoria met fancy apparaten, van mri-scanners tot een bloedbank, een apotheek, buizenpost, mooie wachtkamers en kunst aan de muur van lokale kunstenaars. De helft van de zorg is bedoeld voor gratis behandelingen, terwijl de andere helft van de patienten wel betaalt (en daarmee de rest deels financiert). Er is wel een verschil in faciliteiten voor de ‘general’ en de ‘private’ zorg; general heeft slaapzalen, terwijl op de private afdelingen iedereen een eigen luxe kamer met koelkast, flatscreen en bed voor familie heeft. Ook mogen de private patiënten hun artsen kiezen. Enerzijds begrijp ik het verschil, maar anderzijds gaat het volgens mij in tegen de visie van het ziekenhuis. Ik ben nog maar een paar dagen in India, maar ik krijg het idee dat deze hele samenleving een on-egalitaristisch systeem accepteert en ondersteunt. Ik vind het moeilijk om te accepteren dat de ene mens servants heeft en de beste artsen krijgt – en de andere niet. Natuurlijk werkt dat in zekere zin ook bij ons zo, maar hier is het normaal, geaccepteerd, niet iets om van op te kijken.
Omdat ik verder nog niks inhoudelijks heb gedaan, en dit stukje al wel erg lang wordt, zal ik ‘mijn werk’ voor later bewaren. Ik vermaak en verbaas me in ieder geval!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten